Na een zachte winter ontluikt langzaam de lente in Valletta. Achttien graden is het er tijdens mijn bezoek, het stemt me vrolijk. De eerste korte broeken kleuren het straatbeeld. Rokjesdag lijkt in het grijze Nederland nog ver weg. Een straatmuzikant verwelkomt me met Guus Meeuwis’ ‘Et ies een naght’; opgenomen in zijn repertoire om het toeristische ijs te breken. Knapper nog is het Chinese lied dat hij de volgende groep met gids ten gehore brengt.
Vanaf de Tritonfontein bij de stadspoort van Valletta loop je eenvoudig in één streep via Republic Street richting Fort Sint Elmo, gelegen op de uiterste punt van de landtong. Het stervormige fort – voorheen uitkijkpost – van waaruit de Orde van Malta onder leiding van grootmeester Jean Parisot de la Valette (let op de naam) succesvol standhield tegen de Ottomanen tijdens het Beleg van Malta in 1565, werd het startpunt voor de bouw van de nieuwe hoofdstad. Het staat sinds 1980, terecht, op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
Geheimen van de stad
Het verkennen van Valletta is lang zo lastig niet. Het is binnen vijftien jaar gebouwd volgens een raster- of schaakbordpatroon, zoals ook New York, de oude binnenstad van Mannheim en ons eigen Elburg dat kennen. Het maakt het vinden van de weg er makkelijk. In de dwarsstraten liggen de geheimen van de stad verborgen. Je vindt er de gezelligste wijnbarretjes en restaurants. Uitkijken met oversteken is bijna niet nodig, de stad is vrijwel geheel autoluw. Omhoog kijken is daarentegen een goede zet. Instant verliefd word ik op het gele kalksteen en de gekleurde balkons. Ik ben spontaan nieuwsgierig naar het Maltese leven achter die gevels van de slechts 7.000 inwoners die de vestingstad telt. Ik sprak er kort met Luciano, eigenaar van Luciano Valetta Boutique Hotel; zowel de man als het hotel uiterst charmant en positief eigenzinnig. Midden in de stad gelegen, mét rode balkonnetjes.
Was ik er niet door gids Mariella op attent gemaakt, dan had ik vanbuiten niet geweten dat er zich binnen zo’n schatkist aan pracht, praal en geschiedenis schuilhield. Ik ben blij een van de vele duizenden bezoekers te zijn geweest die voet hebben gezet in St. John’s Co-Cathedral. De simpele buitengevel staat in groot contrast met al het goud dat je er aantreft. Prachtige fresco’s op het gewelfde plafond tonen scènes uit het leven van Johannes de Doper, aan wie de kerk gewijd is. Zijn dood werd meesterlijk uitgebeeld door Caravaggio. Het werk ‘The beheading of Saint John the Baptist’ (1608) werd speciaal door hem geschilderd voor het Oratorium en hangt daar, als enige van al zijn werken gesigneerd, nog steeds. Eenmaal gegrepen door de stadshistorie mag een bezoek aan de Palace State Rooms en de Palace Armoury niet worden vergeten, evenals een kijkje in de vertrekken van stadspaleis Casa Rocca Piccola. Alsof je zelf het hoofdstuk ‘zestiende, zeventiende en achttiende eeuw’ instapt.
En route naar Mdina
Na de nacht doorgebracht te hebben in Sliema, ben ik van plan de bus richting Mdina te nemen. Als ik iemand vraag hoe lang de rit zal duren, krijg ik meteen een vraag terug: “Wanneer wil je vertrekken?”. Zo weinig inwoners als de hoofdstad telt, zo dichtbevolkt is een groot deel van de rest van het eiland. En bijna iedereen is in het bezit van een eigen auto. De kalkstenen steden rondom Valletta lopen naadloos in elkaar over. Het maakt de wegen tijdens spitsuren bijna onbegaanbaar. Kwestie van goed timen. Van Sliema neem ik een ferry naar Valletta, drink een koffie bij Cafe Capitolino, betaal één euro (!) en loop, alsof ik er al jaren kom, de stad door richting het overzichtelijke busstation. Het openbaar vervoer is goedkoop en goed geregeld. Net ná de spits probeer ik in de bus het gesprek achter me te ontcijferen. Mijn toch redelijk ontwikkelde talenknobbel laat me volledig in de steek, Maltees is écht onverstaanbaar. Een Semitische taal met Latijns schrift. Door de jaren zijn er veel Engelse, Italiaanse en Franse woorden in de taal opgenomen, maar zelfs die weet ik er niet uit te halen. Zwaar geconcentreerd luister ik naar de omgeroepen naam van de komende busstop en vergelijk die snel met mijn kaart en het bordje naast de halte. Best trots dat het gelukt is, stap ik uit.
Stil is het in de krappe straten en kromme steegjes van de oude, ommuurde stad Mdina. Het doet haar bijnaam eer aan: de stille stad. Slim ontworpen is het ook; het zicht gaat niet veel verder dan de reikwijdte van een pijl en boog en de smalle straten zijn bijzonder schaduwrijk. Dat moet hartje zomer prettig zijn. Op een enkele karozzin (paardenkoets) na, waan ik me, zo net voor het hoogseizoen, de enige bezoeker in dit prachtige ‘openluchtmuseum’ waarvan de geschiedenis tot 4.000 jaar voor Christus teruggaat. Op het Sint Paulsplein voor de gelijknamige kathedraal is het drukker. Twee keer rechts, dan in het eerste steegje links, of andersom, hangt een bordje ‘Fontanella, tea garden’. Volg deze borden voor traditionele pastizzi, verse ftira, koffie met taart én een adembenemend uitzicht vanaf de stadsmuur op de bastions en het hele eiland.
Tussenstop: Marsaxlokk
Zo’n Maltese plaatsnaam die je niet weet uit te spreken tot je hoort dat de x als ‘shj’ uitgesproken wordt, is Marsaxlokk. Een langgerekte, pittoreske vissershaven, een brede wandelpromenade, een dorpsplein en een kerk. Het is niet nodig er een hele dag voor uit te trekken, maar de kleurig geschilderde luzzi, dobberend aan een boei, doen het goed in elk vakantiefotoboek. Een mooie tussenstop tijdens een zuidelijke rondgang over het eiland; langs Marsascala, natuurlijk ‘zwembad’ St. Peter’s Pool, het knalblauwe water bij rotsformatie Blue Grotto en duikerseldorado Wied iz-Zurrieq. Zoals alle wegen spreekwoordelijk naar Rome leiden, rijden alle Maltese bussen einde dag weer terug naar Valletta.
Belediging voor Gozo
De Maltezen zelf gaan er graag voor een ‘weekendje-weg’ naartoe. Het eiland Gozo, vijfentwintig minuten varen van Cirkewwa. Rustiger, groener en minder dichtbevolkt dan haar ‘grote zus’. De weinige uren die ik in de ochtend tot mijn beschikking heb, zijn bijna een belediging voor al het moois dat Gozo herbergt. Gids Cynthia weet gelukkig raad met mijn tijd. Een boottochtje vanaf de Inland Sea voert me door een grot naar open water en langs de precies twee jaar geleden ingestortte Azure Window. Het water is er blauwer dan blauw, het oranje koraal langs de wanden van de kliffen fel van kleur, de rotsformaties indrukwekkend hoog. Een snelle blik op Fungus Rock en Dwejra Bay. Ze toont me de Xwejni Bay zoutpannen van de familie Cini. Al vijf generaties lang oogsten zij in het noorden van Gozo tónnen zeezout met de hand. Emmanuel bladert met mij, vanonder zijn gele parasol, door de foto’s van het arbeidsintensieve proces. Ik koop ter plekke een zakje zoutvlokken voor thuis. We maken een korte stop in Victoria, bezoeken de Citadella en wederom maken stad en uitzicht indruk.
Er is een reden voor mijn bliksembezoek aan het vruchtbare Gozo, ook wel de groentetuin of boomgaard van de eilandengroep genoemd. Cynthia legt uit: “Wij Maltezers eten niet enkel om te leven, we leven om te eten”. En zo denkt de eigenaar van Ta’ Philip, waar ik deze dag een kookworkshop volg en een traditionele lunch nuttig, er ook over. Die middag maak ik uitgebreid kennis met het ‘culinaire erfgoed’.
Tijdens de terugtocht met de ferry beloof ik het haar, ik kom gewoon nog een keer terug. Voor de basiliek van Ta’ Pinu, de oranje stranden van San Blas en Ramla Bay en de megalithische tempels van Ggantija. Misschien wel tweeëneenhalve week, deze zomer…